Na drie heerlijke rustige weken vandaag weer naar het werk.
Het is mistig vanochtend en een stoet slingerende brugklassertjes fietst voor me uit.
De Ritalin is nog niet ingedaald want ze stuiteren schreeuwend zakken chips delend over het polderpaadje.
Het moet hun eerste schooldag zijn.
De tas achterop de fiets is bijna net zo groot als de leerling die ze voort-trapt.
Alle boeken in de veel te kleine boekentas gepropt en het snelbinderelastiek strak gespannen.
Achter me toetert luid een invalidenwagentje.
Twee snotneuzen scheuren met hiphop bonkende bas voorbij in een blauw blikken koektrommel.
Vijfenveertig kilometer per uur staat er achter op het kofferdeksel van het voertuig.
De menigte brugpiepers kan het autootje net ontwijken.
Vijfhonderd meter verder rijd ik er langs.
Het invalidenwagentje staat gekreukeld tegen een knotwilg te roken.
Een jongen staat er hevig bij uit zijn neus te bloeden.
"Nee man het is alleen mijn neus, je hoeft niet te bellen."
De ander staat met een telefoon in de hand naar het schermpje te kijken, twijfelend wat te doen.
"Laat eens kijken" zeg ik, terwijl ik van mijn fiets afstap.
"Oei jochie, daar zou ik even naar laten kijken."
Onder zijn hand zit een scheef staande neus.
"Had ik ook eens, zo'n neus. Geen zorg, dat fixen ze in het ziekenhuis wel."
"Hebben ze nog leuke verpleegstertjes ook."
"Maar bel eerst maar eens naar huis, zeg ik tegen de ander die nog steeds naar het schermpje op zijn telefoon kijkt."
"Of zal ik even bellen?"
Ik rijd pas weg als ik hem tegen zijn moeder hoor zeggen hoe rustig ze reden en dat het misschien de mist wel was.
Even later zijn pa en ma onderweg.
Het autootje staat doorgezakt met geknakt wiel en harmonica voorkant te wachten.
Ik steek mijn hand op, "geluk jongens."
Een saai begin van een eerste werkdag.
Het is mistig vanochtend en een stoet slingerende brugklassertjes fietst voor me uit.
De Ritalin is nog niet ingedaald want ze stuiteren schreeuwend zakken chips delend over het polderpaadje.
Het moet hun eerste schooldag zijn.
De tas achterop de fiets is bijna net zo groot als de leerling die ze voort-trapt.
Alle boeken in de veel te kleine boekentas gepropt en het snelbinderelastiek strak gespannen.
Achter me toetert luid een invalidenwagentje.
Twee snotneuzen scheuren met hiphop bonkende bas voorbij in een blauw blikken koektrommel.
Vijfenveertig kilometer per uur staat er achter op het kofferdeksel van het voertuig.
De menigte brugpiepers kan het autootje net ontwijken.
Vijfhonderd meter verder rijd ik er langs.
Het invalidenwagentje staat gekreukeld tegen een knotwilg te roken.
Een jongen staat er hevig bij uit zijn neus te bloeden.
"Nee man het is alleen mijn neus, je hoeft niet te bellen."
De ander staat met een telefoon in de hand naar het schermpje te kijken, twijfelend wat te doen.
"Laat eens kijken" zeg ik, terwijl ik van mijn fiets afstap.
"Oei jochie, daar zou ik even naar laten kijken."
Onder zijn hand zit een scheef staande neus.
"Had ik ook eens, zo'n neus. Geen zorg, dat fixen ze in het ziekenhuis wel."
"Hebben ze nog leuke verpleegstertjes ook."
"Maar bel eerst maar eens naar huis, zeg ik tegen de ander die nog steeds naar het schermpje op zijn telefoon kijkt."
"Of zal ik even bellen?"
Ik rijd pas weg als ik hem tegen zijn moeder hoor zeggen hoe rustig ze reden en dat het misschien de mist wel was.
Even later zijn pa en ma onderweg.
Het autootje staat doorgezakt met geknakt wiel en harmonica voorkant te wachten.
Ik steek mijn hand op, "geluk jongens."
Een saai begin van een eerste werkdag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten