Twintig kikkers in mijn emmer.
Ik heb ze nooit in mijn vijver geplant.
Ze zijn er vanzelf gekomen.
Ik kocht voor de vijver eens twee goudvissen. En mijn zoon deed er twee voorntjes bij.
Gevangen in het water aan het eind van de straat.
Tien jaar later zwemmen er zwart en oranje kleurig gekruiste vissen tussen kikkers en salamanders in mijn tuin.
Inmiddels zeker minstens honderd.
Maar die kikkers is een probleem.
Mijn dochter is er panisch voor.
Is in het polderlandschap wel eens een paar kilometer omgereden omdat er een kikker verscheen op haar pad.
Het beestje wilde niet oversteken. En bleef stoïcijns kwakend,vanaf het midden van de weg naar haar opkijken.
Ze is terug gefietst en via de andere zijde van het water haar weg vervolgd.
Ik ken die angst. Heb hetzelfde met vogels in een afgesloten ruimte.
En bleef eens twee uur wachten tot een mus uit het fietsenhok verdween.
Het idee van dit fladderend wezen samen met mij in één ruimte was onverdraaglijk.
Maar de kikkers moeten uit mijn vijver.
Twintig ving ik er. Met een schepnetje.
Ik heb geen angst voor kikkers. Ving ze vroeger tijdens het logeren bij mijn tantes.
Een emmer slepend aan een touw, langs de dijk in groen overwoekerde sloten.
Meestal waren het water torretjes of bloedzuigers in de emmer.
Een kikker vangen was een hoofdprijs.
Daar liep je mee in je handen naar je tante.
Of soms met in elke jaszak één.
Om te vragen of ze mee mochten naar huis.
Want thuis waren er geen kikkers.
Nu verhuizen ze van mijn vijver naar de sloot aan de overkant van de straat.
Ik kiep de emmer twee meter van de sloot.
En zie ze springend krioelend het water bereiken.
Verderop lopen twee jongetjes van 10 met een schepnet.
Zoals ik het mijn dochter had moeten leren.
En ijs en weder dienende straks mijn kleindochter leren zal.
Mag zij ze meenemen naar huis.
In elke jaszak één.
Want ook in Amsterdam zijn ze amper te vinden.